De Dienst Vreemdelingenzaken gaat in beroep tegen twee vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg van Brussel in Burgerlijke Zaken. Daarbij wordt onder meer geoordeeld dat er sprake is van een onwettige vasthouding bij een grensprocedure. Dat meldt Staatssecretaris voor asiel en migratie, Nicole de Moor.
“DVZ moet een grensprocedure kunnen toepassen en als er geen toegang tot het grondgebied kan zijn, dan is het logisch dat de dienst ook iemand aan de grens kan vasthouden. Een visum geeft geen automatisch recht op verblijf in ons land. Aan de grens zullen de diensten controleren of je wel degelijk voldoet aan de voorwaarden om ons land binnen te komen. Als dat niet zo is, kan je niet zomaar op ons grondgebied verblijven, ondanks het visum,” aldus de Moor.
De vraag rijst hoe DVZ adequaat haar werk kan doen als ze niet de mogelijkheid zou hebben om iemand vast te houden die volgens haar niet voldoet aan de voorwaarden om ons land binnen te komen. Wie ons land wil binnenkomen is zelf verantwoordelijk om alle documenten bij zich te hebben en te bewijzen aan de binnenkomstvoorwaarden van het land te voldoen. Een visum hebben is niet voldoende. Er kan altijd een controle zijn waarbij er meer informatie gevraagd wordt. Bij twijfel kan de toegang tot het grondgebied geweigerd worden, en de persoon in detentie geplaatst worden om van daaruit teruggestuurd te worden.
Mensen aan wie de toegang tot het grondgebied wordt geweigerd kunnen sowieso altijd in beroep gaan. Dat is hun recht en als de rechter dan oordeelt dat die weigering of de vasthouding niet kan, zal DVZ die mensen toelaten tot het grondgebied. In deze twee specifieke gevallen werd er tegen de beslissingen die de DVZ heeft genomen in beroep gegaan, zowel tegen de weigering tot toegang als tegen de vasthouding. Maar de bevoegde beroepsinstanties, de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen en de Raadkamer, oordeelden niet dat er redenen waren om de genomen beslissingen te schorsen, of de vrijlating te bevelen; de DVZ maakt dus geen fouten. Het is dan ook bijzonder vreemd dat nu alsnog een andere rechtbank oordeelt dat deze vasthoudingen onwettig zouden zijn geweest.
De Moor meent dat de rechtbank van eerste aanleg nu een verkeerde interpretatie van de wetgeving maakt. Deze vonnissen tonen nog maar eens aan dat de Vreemdelingenwet op dit moment te onduidelijk is geworden. Gezien deze wet dateert van 1980, heel vaak gewijzigd is, en samen gelezen moet worden met verschillende Europese wetten die rechtstreeks van toepassing zijn, is ze op den duur onleesbaar. De wet is zodanig onduidelijk geworden dat het ook voor de rechters zeer moeilijk is om tot coherente rechtspraak te komen. Een nieuw Migratiewetboek, dat de bestaande rechtsregels herneemt en in een vernieuwd procedureel kader giet, zal daar aan verhelpen. Het is duidelijk dat de wetgeving helder moet zijn om tot een werkbare praktijk te komen en geen absurde situaties moet creëren.
De Moor: “Controles aan de buitengrenzen zijn noodzakelijk. Uiteraard moeten de procedures correct uitgevoerd worden. Als die procedures in beroep worden bevestigd dan is het toch duidelijk dat deze correct zijn uitgevoerd. Ik vind het dan ook absoluut noodzakelijk om tegen deze vonnissen in beroep te gaan, anders wordt effectieve controle aan de buitengrenzen onmogelijk. Maar nog meer is het duidelijk dat het nieuwe Migratiewetboek absoluut noodzakelijk is om dit soort tegenstrijdigheden aan te pakken.”